De Here is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen?
Psalm 27:1:” Een psalm van David (=de beminde, de geliefde, de leider). Een lied van vertrouwen te midden van dreigend geweld.
“Al legert zich een leger tegen mij, mijn hart vreest niet; al verheft zich een krijg tegen mij, nochtans blijf ik vertrouwen” (Psalm 27:3).
Woorden van vertrouwen in God, terwijl het gevaar van alle kanten dreigt en de situatie uiterst precair is.
Ook in onze dagen worden we op vele manieren geconfronteerd met opkomende duisternis. Velen zijn dan ook angstig en onzeker. We horen immers dagelijks van oorlogsdreigingen, we worden voelbaar geconfronteerd met economische achteruitgang en we zien een schrikbarende toename van geweld en anarchie. We leven temidden van een ‘wereld in beroering’! En juist in deze tijd mogen we troost en bemoediging vinden in de woorden van David, die temidden van heftige vijandschap, zijn vertrouwen in God belijdt: “De Here is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen?”.
In de maand december vieren de Judeers het Chanoekà-feest, het feest dat in het Johannes-evangelie het Vernieuwingsfeest wordt genoemd (Johannes 10:22). Het hebreeuwse ‘chanoekà’ betekent: inwijding, opening, vernieuwing, heiliging.
Het Chanoekà-feest herinnert aan de reiniging en heiliging van de tempel te Jeruzalem door Judas (Jehoeda) de Makkabeeër nadat dit heiligdom door Antiochos Epifanes op een gruwelijke wijze was ontwijd.
We leven nu in de tijd die door Jeremia wordt genoemd “Een tijd van benauwdheid voor Jacob” (Israël). (Jeremia 30:7 en door Daniël, “Een tijd van grote benauwdheid zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan” (Daniël 12:1), zal voor Gods volk Israël (waar ook wij als Nederlands Volk deel van uitmaken) een moeilijke tijd aanbreken, een periode van diepe duisternis, van vervolgingen en grote geestelijke benauwdheid.
Het was God Zelf die deze ‘smalle weg’ aan zijn volk heeft aangezegd, maar het is dezelfde God, die zijn volk de belofte gaf, dat Hij Israël niet zal doen ondergaan. In die diepe duisternis zal God zorgen voor lichten, knechten door Hem aangesteld, die het volk zullen leiden op de weg van bekering tot de God der vaderen, de God van Abraham, Isaäk en Jakob.
“Hij zal u zeker genadig zijn op uw luid geroep; zodra Hij dat hoort, zal Hij u antwoorden. De Here heeft uw wel brood der benauwdheid en water der verdrukking gegeven, maar uw leraars zullen zich niet meer verbergen, doch uw ogen zullen uw leraars zien; en wanneer gij rechts of wanneer gij links zoudt willen gaan, zullen uw oren achter u het woord horen: Dit is de weg, wandelt daarop” (Jesaja 30:19-21).
Deze leraren (N.B.G.vert.:verstandigen) zullen, aldus Daniël, onder het volk velen tot inzicht brengen (Daniël 11:33), maar onder deze knechten zal ook schifting en zuivering worden teweeggebracht. Opvallend is, dat Jezus nadat Hij heeft gesproken over de “laatste dingen” (Mattheüs 24:1-51) de gelijkenissen vertelt waarin eveneens sprake is van een schifting, n.l. die tussen de wijze en dwaze maagden Mattheüs 25:1-13) en tussen verstandige slaven en de onverstandige slaaf (Mattheüs 25-14-30). Herkenbaar verwijzend naar juist deze periode is dan ook de vraag van Jezus:”Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf, dien de heer over zijn dienstvolk gesteld heeft om hun op tijd (grieks: ‘kairos’=het juiste moment) hun voedsel te geven” (Mattheüs 24:45).
Ja, waar zijn Gods knechten, die met een juiste visie op Israël (12 stammen) en Israëls toekomst en met een kennis van het ‘voedsel’ voor Gods volk, zich bereid verklaren om dit volk in de grote benauwdheid op de weg terug naar God te wijzen?
Menig christen, ja, zelfs voorgangers en oudsten hebben nauwelijks een ‘Israël-visie’, ja, heeft Israël als Gods instrument afgeschreven en kennis van het juiste voedsel voor dit volk dus ook ons eigen volk) ontbreekt bij menige dienstknecht Gods….
“Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf, dien de heer over zijn dienstvolk gesteld heeft om hun op tijd hun voedsel te geven?”.
Zal die vraag door ons worden beantwoord met de woorden van de profeet Jesaja: “Hier ben ik, zend mij” (Jesaja 6:8) of houden we onze ogen maar gericht op onszelf, onze eigen redding en verlossing en onze eigen toekomende vereniging met de Heer?
We gaan terug naar het Chanoekà-feest, het feest dat acht dagen duurt en waarbij elke dag een licht méér wordt aangestoken, met behulp van de zogenaamde ‘shammash’ (dienstknecht), het negende lichtpunt buiten de rij van acht bakjes (of kaarsenhouders van de Chanoekà-kandelaar. De acht lichtpunten die met behulp van de shammash worden ontstoken verwijzen naar het totaal nieuwe dat door zál breken, acht is immers het getal van een totaal nieuw begin. Zij kunnen echter slechts licht geven, wanneer zij zelf licht ontvangen van de grote Dienstknecht, Jezus de Messias van Israël. Het licht, dat zij ontvangen is geen licht-voor-zichzelf alléén, het licht zal in de komende duisternis moeten schijnen om Gods volk Israël de weg te wijzen! Het Lichaam des Heren is immers een gemeenschap van eerstelingen (ekklesia), aan God gewijd om de hele oogst te heiligen.
Nooit zijn eerstelingen omwille van zichzelf uitverkoren, maar steeds ten dienste van het geheel! Ook Jozef werd naar Egypte gevoerd en daar tot een hoge positie verheven om zijn volk, zijn broeders, te redden van de hongerdood! De zeven ‘vette jaren’, heeft Jozef benut om zich voor te bereiden op de ‘magere jaren, om zijn broeders in die moeilijke jaren te kunnen helpen. Hij, die het Licht der mensen (Johannes 1:4) is, heeft gezegd: “Ook steekt men geen lamp aan en zet haar onder de korenmaat, maar op den standaard, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn” (Mattheüs 5:15). En Hij voegde er aan toe: “Laat zo uw licht schijnen…”.
De vreselijke tijd, waarin het volk van Juda gebukt ging onder de harde hand van Antiochos Epifanes en dat zijn dieptepunt bereikte in de ontwijding van de tempel te Jeruzalem is slechts (!) een voorafschaduwing van de grote benauwdheid voor Jakob, de grote verdrukking.
Maar evenals na de opstand der Makkabeeën het licht weer in die diepe duisternis is gaan schijnen, zo zal ook voor Israël in het Westen na een periode van bange duisternis het Licht doorbreken. En dan zullen de woorden tot het volk klinken: “Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid des Heren gaat over u op. Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u (Israël) zal de Here opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. Volken zullen opgaan naar uw licht en koningen naar uw stralende opgaan” (Jesaja 60:1-3).
Dan zal een tijdperk aanbreken van vrede en gerechtigheid, reeds voorafgebeeld in de periode van het koningschap van Salomo, de “vredevolle”. En daarom was het niet toevallig, dat Jezus op het Chanoekàfeest het Vernieuwingsfeest (Johannes 10:22 e.v.) wandelde in de tempel, in de zuilengang van Salomo en dat daar en toen aan Hem de vraag werd gesteld of Hij de Christus (hebreeuws:Messias) was (vs.24). En het was ook daarna dat Hij zijn vriend Lazarus (= God heeft geholpen) uit de dood opwekte met de woorden:”Lazarus, kom naar buiten” (Johannes 11:43). Opvallend is, dat Jezus, nadat Hij hoorde dat het met zijn vriend bijzonder slecht ging, eerst op de derde dag op weg ging om Lazarus te helpen. We mogen hierin een verwijzing zien naar het verheugende vooruitzicht voor Israël, door Hosea onder woorden gebracht: “Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derde dage zal Hij ons oprichten..” (Hosea 6:2).
Maar evenals Jezus bij de opwekking van Lazarus mensen een opdracht gaf vóór de opwekking (‘Neemt den steen weg’ Johannes 11:39) en ná de opwekking (“Maakt hem los en laat hem heengaan”, Johannes 11:44) zo zal Hij zijn knechten ook opdrachten geven tot voorbereiding van Israëls (al de 12 stammen) opwekking en opdrachten tot opbouw van het volk nadat het uit de dood zal zijn opgestaan.
Een prachtige voorafschaduwing van deze periode van “opbouwwerk” zien we in het boek Nehemia. Hier lezen we, hoe het volk werd voorgelezen en onderricht (Nehemia 8:1 e.v), waarna het volk na zijn terugkeer uit de ballingschap uit Gods wet het feest van Loofhutten vierde (vers 14.e.v). Opnieuw een heen wijzing naar het vrederijk, het koningschap van de Messias (Zie ook Zacharia 14:8-19).
Het binnenhalen van Gods volk Israël (“..en aldus zal gans Israël behouden worden” Romeinen 11:25-26) zal de grote oogst zijn, de oogst waarvan het Lichaam des Heren de ‘eerstelingen-ekklesia’ mogen zijn. Verheugen wij ons als eerstelingen in die oogst en zijn wij bereid en gereed om als arbeiders, als knechten, te worden ingezet? Of geldt Jezus’ verzuchting. “De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig” ook ons?
Moge het Licht van Gods woord en Geest ook in onze harten schijnen opdat wij een juiste zicht krijgen op de toekomst van Gods volk Israël en de taak der “eerstelingen-ekklesia” met betrekking tot Israël, opdat knechten opstaan, die mét Jesaja zeggen: “Hier ben ik, zend mij” en als trouwe en verstandige dienstknechten van God zijn dienstvolk Israël op tijd, d.w.z. op het juiste moment hun voedsel geven (Mattheüs 24:45).
“Maar gij, bergen Israël, zult uw takken voortbrengen en uw vruchten dragen voor mijn volk Israël, want nabij is zijn komst” (Ezechiël 36:8).
“Ik zal u (Israël) Mij tot bruid werven voor eeuwig; Ik zal u Mij tot bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en ontferming; Ik zal u Mij tot bruid werven door trouw; en gij zult den Here kennen” (Hosea 2:18-19).
——–oOo——